Alles was verwoest. De muren waren in gestort en er waren speilen opzij verbogen. Ze wist niet waar ze heen moest nog wat te doen. Een witte vacht met zwarte strepen lag onder al het puin. De schouders, voorpoten en de kop van een tijgerin staken er onderuit. Ze kreeg bijna geen lucht meer en de rug van het dier was gebroken. Ze troosten nog even haar dochtertje. Manada lag strak tegen de kop van haar moeder aan. Ze wilde haar niet verliezen. Ze wilde dat ze samen bleven, maar Haar moeder zei dat ze dapper moest zijn en goed voor zichzelf moest zorgen, want nu zouden de mensen niet langer meer voor haar zorgen. Manada piepte zachtjes toen ze de laatste adem van haar moeder hoorde. Ze was alleen nu en eenzaam. Geschrokken opende ze haar oogjes en een traantje kon ze niet onderdrukken die haar oog verliet. Ze was nu al een maand alleen en ze stond op om weer verder te gaan. Ze wilde graag iemand bij zich hebben die wat liefde voor haar over had. Met haar speelde, haar vriendelijk gezint was... Ze rook verschillende geuren, maar die deden haar verdriet niet smelten. Ze wist dat er niet alleen goed in de wereld was, maar ook slecht al wist ze niet wie wie was tot ze hen ontmoeten natuurlijk. Haar voetstapjes klonken nauwelijk met haar zachte haartjes onder haar kussentjes. Een geluid trok haar aandacht en ze dook geschrokken in elkaar. Ze liep in de stad waar hier en daar nog wat mensjes woonde, maar die zagen haar nauwelijk wat Manada tot nu toe gemerkt had. Het klonk als voetstappen van een mens en ze dook weg tussen de struiken. Ze wist niet of het iemand was die haar kwaad wilde doen? Manada kroop ineens en krulde haar staart strak onder haar lijfje. Ze bad dat het niemand was die kwade bedoelingen had, maar dat wist ze natuurlijk niet zeker.
(Thom)